Aneks:Język niderlandzki - odmiana czasownika hebben

Z Wikisłownika – wolnego słownika wielojęzycznego

Koniugacja czasownika 'hebben' (język niderlandzki)

infinitief hebben
onvoltooid deelwoord hebbend
voltooid deelwoord (hebben) gehad
 
imperatief enkelvoud heb
imperatief meervoud (nieużywany) hebt
Tryb
wijs
Czas
tijd
Liczba pojedyncza
enkelvoud
Liczba mnoga
meervoud
1 os.
ik
2 os.
jij
2 os.
gij
3 os.
hij, zij, het
wszystkie osoby
wij, jullie, zij
Tryb oznajmujący
indicatief
onvoltooid tegenwoordige tijd heb hebt hebt heeft hebben
onvoltooid verleden tijd had had hadt had hadden
voltooid tegenwoordige tijd heb gehad hebt gehad hebt gehad heeft gehad hebben gehad
voltooid verleden tijd had gehad had gehad hadt gehad had gehad hadden gehad
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd zal hebben zult/zal hebben zult hebben zal hebben zullen hebben
onvoltooid verleden toekomende tijd zou hebben zou hebben zoudt hebben zou hebben zouden hebben
voltooid tegenwoordige toekomende tijd zal gehad hebben zult/zal gehad hebben zult gehad hebben zal gehad hebben zullen gehad hebben
voltooid verleden toekomende tijd zou gehad hebben zou gehad hebben zoudt gehad hebben zou gehad hebben zouden gehad hebben
Tryb łączący
subjunctief (nieużywany)
tegenwoordige tijd hebbe hebbe hebbet hebbe hebben
verleden tijd hadde hadde haddet hadde hadden