ontmoeten
Wygląd
ontmoeten (język niderlandzki)
[edytuj]- znaczenia:
czasownik słaby, przechodni, nierozdzielnie złożony
- (1.1) spotykać
- odmiana:
- (1.1) ontmoeten (ontmoet), ontmoette, heeft ontmoet
deelwoord onvoltooid ontmoetend voltooid ontmoet indicatief persoon onvoltooid voltooid tegenwoordige tijd ik ontmoet heb ontmoet jij (je) ontmoet hebt ontmoet u ontmoet hebt ontmoet gij (ge) ontmoet hebt ontmoet hij
zij (ze)
hetontmoet heeft ontmoet wij (we) ontmoeten hebben ontmoet jullie zij (ze) verleden tijd ik ontmoette had ontmoet jij (je) u gij (ge) hadt ontmoet hij
zij (ze)
hethad ontmoet wij (we) ontmoetten hadden ontmoet jullie zij (ze) tegenwoordige
toekomende tijdik zal ontmoeten zal ontmoet hebben jij (je) zal ontmoeten
zult ontmoetenzal ontmoet hebben
zult ontmoet hebbenu zal ontmoeten
zult ontmoetenzal ontmoet hebben
zult ontmoet hebbengij (ge) zult ontmoeten zult ontmoet hebben hij
zij (ze)
hetzal ontmoeten zal ontmoet hebben wij (we) zullen ontmoeten zullen ontmoet hebben jullie zij (ze) verleden
toekomende tijdik zou ontmoeten zou ontmoet hebben jij (je) zou ontmoeten
zult ontmoetenzou ontmoet hebben u zou ontmoeten
zoudt ontmoetenzou ontmoet hebben
zoudt ontmoet hebbengij (ge) zoudt ontmoeten zoudt ontmoet hebben hij
zij (ze)
hetzou ontmoeten zou ontmoet hebben wij (we) zouden ontmoeten zouden ontmoet hebben jullie zij (ze) conjunctief taal tegenwoordige tijd verleden tijd enkelvoud ontmoete ontmoette meervoud ontmoeten ontmoetten imperatief jij (je) ontmoet jullie ontmoet
- przykłady:
- składnia:
- kolokacje:
- (1.1) ontmoeten elkaar → spotykać się
- synonimy:
- antonimy:
- hiperonimy:
- hiponimy:
- holonimy:
- meronimy:
- wyrazy pokrewne:
- związki frazeologiczne:
- etymologia:
- uwagi:
- źródła: