Aneks:Język niderlandzki - odmiana czasownika zien

Z Wikisłownika – wolnego słownika wielojęzycznego

Koniugacja czasownika 'zien' (język niderlandzki)

infinitief zien
onvoltooid deelwoord ziend
voltooid deelwoord (hebben/zijn) gezien
 
imperatief enkelvoud zie
imperatief meervoud (nieużywany) ziet
Tryb
wijs
Czas
tijd
Liczba pojedyncza
enkelvoud
Liczba mnoga
meervoud
1 os.
ik
2 os.
jij
2 os.
gij
3 os.
hij, zij, het
wszystkie osoby
wij, jullie, zij
Tryb oznajmujący
indicatief
onvoltooid tegenwoordige tijd zie ziet ziet ziet zien
onvoltooid verleden tijd zag zag zaagt zag zagen
voltooid tegenwoordige tijd heb/ben gezien hebt/bent gezien hebt/zijt gezien heeft/is gezien hebben/zijn gezien
voltooid verleden tijd had/was gezien had/was gezien hadt/waart gezien had/was gezien hadden/waren gezien
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd zal zien zult/zal zien zult zien zal zien zullen zien
onvoltooid verleden toekomende tijd zou zien zou zien zoudt zien zou zien zouden zien
voltooid tegenwoordige toekomende tijd zal gezien hebben/zijn zult/zal gezien hebben/zijn zult gezien hebben/zijn zal gezien hebben/zijn zullen gezien hebben/zijn
voltooid verleden toekomende tijd zou gezien hebben/zijn zou gezien hebben/zijn zoudt gezien hebben/zijn zou gezien hebben/zijn zouden gezien hebben/zijn
Tryb łączący
subjunctief (nieużywany)
tegenwoordige tijd zie zie ziet zie zien
verleden tijd zage zage zaget zage zagen