Aneks:Język niderlandzki - odmiana czasownika mogen

Z Wikisłownika – wolnego słownika wielojęzycznego

Koniugacja czasownika 'mogen' (język niderlandzki)

infinitief mogen
onvoltooid deelwoord mogend
voltooid deelwoord (hebben) gemogen
 
imperatief enkelvoud mag
imperatief meervoud (nieużywany) moogt
Tryb
wijs
Czas
tijd
Liczba pojedyncza
enkelvoud
Liczba mnoga
meervoud
1 os.
ik
2 os.
jij
2 os.
gij
3 os.
hij, zij, het
wszystkie osoby
wij, jullie, zij
Tryb oznajmujący
indicatief
onvoltooid tegenwoordige tijd mag mag moogt mag mogen
onvoltooid verleden tijd mocht mocht mocht mocht mochten
voltooid tegenwoordige tijd heb gemogen hebt gemogen hebt gemogen heeft gemogen hebben gemogen
voltooid verleden tijd had gemogen had gemogen hadt gemogen had gemogen hadden gemogen
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd zal mogen zult/zal mogen zult mogen zal mogen zullen mogen
onvoltooid verleden toekomende tijd zou mogen zou mogen zoudt mogen zou mogen zouden mogen
voltooid tegenwoordige toekomende tijd zal gemogen hebben zult/zal gemogen hebben zult gemogen hebben zal gemogen hebben zullen gemogen hebben
voltooid verleden toekomende tijd zou gemogen hebben zou gemogen hebben zoudt gemogen hebben zou gemogen hebben zouden gemogen hebben
Tryb łączący
subjunctief (nieużywany)
tegenwoordige tijd moge moge moget moge mogen
verleden tijd mochte mochte mochtet mochte mochten